
Onderzoek naar anonieme brieven
Onlangs werd het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. benaderd door een man, met de vraag of wij bereid zouden zijn om voor hem een forensisch onderzoek te verrichten. De man ontving namelijk al enige tijd bijna wekelijks post waarin hij ernstig werd belasterd. De teksten varieerden van scheldwoorden tot beschuldigingen waar hij zich zeer zeker niet in kon vinden.
Om te trachten de afzender te achterhalen werd, in overleg met de klant, bekeken welke onderzoekstechnieken zouden kunnen worden ingezet. De teksten waren handgeschreven dus in theorie zou een handschriftonderzoek tot de mogelijkheden behoren. Echter, in dit geval bleek al snel dat het handschrift dusdanig verdraaid was dat een schriftvergelijkend onderzoek niets waardevols zou opleveren.
Een andere mogelijkheid was om de sluitzijden van de enveloppen, waarin de lasterlijke brieven waren verzonden, te bemonsteren op de aanwezigheid van DNA. Eventueel zou ook de plakzijde van de postzegel kunnen worden onderzocht op de aanwezigheid van DNA.
Omdat de enveloppen geen zelfklevende plakstrip bevatten bestond de mogelijkheid dat de sluitrand door de verzender was dichtgelikt. Teneinde vast te stellen of er mogelijk speeksel aanwezig was op de plakrand van een envelop, is een bemonstering hiervan veiliggesteld en onderzocht met behulp van de RSID-test. De RSID-test reageerde positief op de aanwezigheid van speeksel.
Gelet op dit positieve resultaat werd dan ook gekozen voor een DNA-onderzoek, nu het op grond van de uitkomsten van de RSID-test zeer aannemelijk is te achten dat de sluitrand was dichtgelikt. Het DNA-onderzoek aan de sluitrand leverde een DNA-profiel op dat toebehoort aan een vrouw.
Aan de hand van deze bevinding kon de man gerichter inschatten wie eventueel verantwoordelijk was voor de ongewenste post. Zijn vermoeden was, mede gelet op een aantal tactische feiten en omstandigheden, dat het wel eens om zijn bloedeigen zus kon gaan. Met het oog op de door de man aangedragen tactische feiten en omstandigheden waren wij eveneens van mening dat het in deze wel eens om zijn zus kon gaan. Hoewel het enigszins theatraal klinkt is bloedeigen in deze casus van belang geweest.
In overleg met de opdrachtgever werd namelijk van hem DNA afgenomen, dat vervolgens werd vergeleken met het eerder aangetroffen profiel vanaf de sluitrand van de envelop. Hieruit bleek dat er een directe biologische verwantschap was tussen de beide personen. Aangezien de man maar één zus had werd besloten om de zus te confronteren met de onderzoeksbevindingen.
Het interview werd geleid door de tactisch rechercheurs van het NFO. Zoals verwacht ontkende de vrouw in eerste instantie in alle toonaarden en gaf zij ontwijkende antwoorden op specifieke vragen.
Omdat het er niet op leek dat de vrouw iets zou toegeven besloten we de troef die we achter de hand hadden uit te spelen. We stelden voor om haar DNA te vergelijken met dat van de enveloppen zodat zij haar onschuld aan kon tonen. Uiteraard weigerde ze medewerking, niet wetend dat een DNA onderzoek, met behulp van het DNA van haar broer, ons al naar haar had geleid.
Wat de vrouw uiteindelijk over de streep trok was dat wij haar voorhielden dat in een eventuele civiele procedure de kans aanwezig zou zijn dat zij alsnog haar medewerking aan een DNA onderzoek zou moeten verlenen, gezien het gerechtvaardigd belang van haar broer. Haar werd uitgelegd dat een DNA onderzoek in deze geen long shot meer zou zijn, oftewel een lukraak onderzoek naar een willekeurige vrouw. Immers, het bewijs van biologisch verwantschap tussen afzender en ontvanger van de lasterlijke brieven was reeds verkregen.
Het besef dat er mogelijk een civiele, maar eveneens een strafrechtelijke, procedure door haar broer kon worden gestart, deed de vrouw besluiten toe te geven dat zij inderdaad verantwoordelijk was voor het versturen van alle brieven.